Nieuwsbegrip en W&T: een begrijpelijke combinatie!

Begrijpend lezen met wetenschap & technologie

Les 3

Land- en zee-ijs

Wat vind je in deze ondersteuningsmodule?

Introductie onderwerp

Wat is het verschil tussen land- en zee-ijs en de gevolgen van het smelten hiervan?

Actief lezen

Waarom is het voeren van gesprekken en stellen van goede vragen zo belangrijk?

Experiment

Hoe kun je jouw leerlingen actief aanzetten om tekst en experiment met elkaar te verbinden?

Actief lezen

Hoe kan je leerlingen ondersteunen bij het leggen van een verband tussen tekst en grafiek?

Experiment

Leerlingen presenteren oorzaak-gevolgrelaties  op een poster. Hoe kun je hierover praten met elkaar?

Documenten les 3

Hier vind je de handleiding voor de leerkracht, de tekst die de leerlingen lezen en de opdrachten naar aanleiding van de tekst.

Introductie van het onderwerp

Introduceer het onderwerp klassikaal en laat de leerlingen aan de hand van de titel, de kopjes en de illustraties voorspellen waar de tekst over gaat.
Wat weten de leerlingen al over zeespiegelstijging (ook uit les 1)? Kunnen ze nu al een relatie leggen tussen het onderwerp van tekst 2 (Het broeikaseffect) en zeespiegelstijging en zo ja, welke?

Zee-ijs en landijs

Landijs ligt op de Zuidpool, op Groenland en in gletsjers. Het grootste deel van het zoete water op aarde ligt bevroren in deze ijskappen. Landijs wordt gevormd uit sneeuwhopen die onder druk tot ijs vervormen. Dit proces verloopt langzaam in vergelijking met de vorming van zee-ijs. 

Zee-ijs drijft op de oceaan, het is bevroren oceaanwater. Onder invloed van wind en zeestromingen, scheurt het zee-ijs en raakt het op drift.

Het smelten van landijs en zee-ijs en het effect op zeespiegelstijging

Absolute zeespiegelstijging kan worden veroorzaakt door

  1. veranderingen in de totale hoeveelheid water in de oceanen (toename van de massa) en door
  2. veranderingen in de dichtheid (het soortelijke gewicht) van het aanwezige oceaanwater (toename van het volume).

Voorbeelden van processen die bijdragen aan de toename van de massa zijn het smelten van gletsjers en ijskappen en veranderingen in rivierafvoer.

De grootste bijdrage aan de toename van het volume komt van het krimpen of uitzetten van oceaanwater door een temperatuurverandering: warm water heeft een groter volume dan koud water.

Het smelten van zee-ijs heeft geen invloed op de hoogte van de zeespiegel: drijvend zeeijs verplaatst net zoveel water als het eigen gewicht (wet van Archimedes). Als zee-ijs smelt, wordt het verplaatste water vervangen door smeltwater.

Bron: KNMI.nl

Bekijk de video met een demonstratie van de gevolgen van het smelten van landijs versus zee-ijs:

Zeespiegelstijging niet overal op aarde hetzelfde

Niet overal stijgt de zeespiegel even veel. Dit komt doordat de verdeling van zeewater over de aardbol niet gelijkmatig is. Wie het waterniveau nauwkeurig in kaart zou brengen, zou een heuvellandschap zien verschijnen met hoogteverschillen van honderden meters.

De verschillen worden veroorzaakt door de draaiing van de aarde, de temperatuurverschillen en de stroming van het oceaanwater, en het feit dat de aantrekkingskracht van de aarde die niet overal even groot is. Hoe groter de massa van de aarde onder het oceaanwater, hoe harder er aan het water getrokken wordt. Omdat de massa in de aarde ongelijk verdeeld is, is de zwaartekracht dat dus ook.

Daarnaast beweegt het aardoppervlak zelf. Zo zijn delen van Noord-Amerika en Europa nog altijd aan het omhoogveren, als reactie op het smelten van de ijsmassa’s die deze continenten tijdens de laatste ijstijd bedekten.

Bron: Kennislink

Actief lezen

De leerlingen lezen de tekst actief aan de hand van de sleutelvragen. Verdeel de klas in drie groepjes, waarvan je er zelf één begeleidt. Stel goede denkvragen tijdens de begeleiding.

Gesprekken in de klas motor bij taal-, denk, en kennisontwikkeling

In huidige onderwijs bepaalt de leerkracht vaak het aanbod en geeft het aanbod. Voor taal- en denkontwikkeling zou daar meer balans in moeten zitten.

Interactief taalonderwijs wil aansluiten bij actief leren, waarbij interactie tussen leerkracht en leerlingen en tussen leerlingen onderling kenmerkend is. Bij actief leren ontdekken leerlingen met behulp van de leerkracht nieuwe kennis. Het gaat om gezamenlijke constructie van kennis: samen doen en denken. Taal is daarbij een onmisbaar hulpmiddel: samen gesprekken voeren.

Wat zijn denkvragen?

Denkvragen zijn vragen die het denken stimuleren én bij voorkeur het denken op een hoger niveau tillen. Een hoofdvraag of onderzoeksvraag is namelijk vaak abstract. Open het gesprek daarom met een goede startvraag die leerlingen uitnodigt om in gesprek te gaan.

Stel als leerkracht:

  • Denk- en redeneervragen
  • Open vragen

Waarom denkvragen stellen?

Met goede vragen help je kinderen na te denken over

a. hun eigen vooronderstellingen, en
b. mogelijke toekomstige consequenties

Bovendien helpen denk- en redeneervragen de ontwikkeling van het vermogen om nieuwe dingen te ontdekken

Specifiek voor begrijpend lezen en W&T bevorderen denkvragen:

  • het maken van denkstappen. Ze stimuleren het redeneren.
  • de ontwikkeling van taal die nodig is om de denkstappen te kunnen maken.

Hoe moet het niet?

Een vaak voorkomend interactiepatroon in de klas is IRF:

Initiatie   leerkracht:   Hoe noemen we dat?

Respons   leerling:   Een trilling

Feedback    leerkracht:   Prima

  • Gesloten vraag, gericht op het toetsen van kennis
  • Leerkracht weet het antwoord al
  • De vraag nodigt niet uit tot elaboratie/taalproductie

Hierbij blijven de kansen voor taalontwikkeling uit!

Experiment

Bij opdracht 2 voeren de leerlingen in groepjes een experiment uit. Hierbij onderzoeken ze welk type ijs een grotere bijdrage levert aan zeespiegelstijging als het ijs gaat smelten door de opwarming van de aarde.

Leg de leerlingen uit hoe ze het experiment moeten aanpakken en laat hen de benodigde materialen verzamelen.

Eerlijk experimenteren

Bij het onderzoeken is het belangrijk dat leerlingen leren dat ze één variabele tegelijk veranderen. Dit noemen we ook wel de strategie ‘eerlijk onderzoek doen’ (controlled variable strategy). Immers: als je meerdere zaken tegelijk verandert aan het experiment, weet je nooit van welke aanpassing de veranderde uitkomst precies het gevolg is.

 

Bekijk de video over Eerlijk experimenteren van Saxion en de Radboud Universiteit:

  • Het wetenschapsknooppunt Radbouduniversiteit heeft een werkblad gemaakt voor eerlijk onderzoek doen.
    DOWNLOAD HET WERKBLAD

Actief lezen

Bij opdracht 3 beantwoorden de leerlingen in drietallen vragen over een grafiek. Daarbij gebruiken ze ook de informatie uit de tekst. Stel daarbij denkstimulerende vragen.

Verbinding leggen tussen tekst en grafiek

Rond het experiment over landijs en zee-ijs dat de leerlingen doen, staan in de handleiding al een werkplan en vragen die je als leerkracht kunt stellen. Bijvoorbeeld: 
Waar in de tekst kun je deze informatie terugvinden?
Wat heeft deze grafiek te maken met het experiment dat je hebt uitgevoerd?
Hoe zie je de informatie uit de tekst en het experiment terug in deze grafiek?

Om echt een ‘heen- en weerbeweging’ tussen experiment en tekst te krijgen, leg je als leerkracht expliciet de verbinding tussen tekst, experiment en waarneming. Dit bereidt de leerlingen voor op de volgende stap, waarin ze de informatie uit alle lessen met elkaar moeten combineren. 

Wat zijn goede denk- en redeneervragen?

Wat gebeurt er (met-…) als…-vragen:

“Wat zal er gebeuren met de zeespiegel als het landijs smelt?”

(of bijvoorbeeld bij een experiment rond geluid: “Wat zal er met de toon gebeuren als je het elastiek strakker trekt?”)

Hoe kun je …- vragen

“Hoe kun je ervoor zorgen dat het landijs niet verder smelt?”

(of: “Hoe kun je een hogere toon produceren denk je?”) 

 

Wat is het verband…-vragen

“Wat is het verband tussen het broeikaseffect en de zeespiegelstijging?”

(of: Wat is het verband tussen de snelheid van de trilling en de toonhoogte?)

Operationele denk- en redeneervragen zijn gericht op handelen en waarnemen (‘hands-on’ activiteiten)

“Wat gebeurt er met het landijs/zee-ijs als de temperatuur stijgt?”

(of bijvoorbeeld bij een experiment rond drijven en zinken: “Wat gebeurt er als je deze spijkers in het water legt?”)

Denk- en redeneervragen gericht op het denken over verklaringen (en voorspellingen) aan de hand van waarnemingen (‘minds-on’ activiteiten)

“Hoe komt het dat het smelten van landijs het meest bijdraagt aan de stijging van de zeespiegel?”

(of bij het experiment rond drijven en zinken: “Waardoor zijn de spijkers gezonken, denk je?”; “Wat zal er gebeuren als je meer knikkers in de boot doet? Hoe komt het dat je dat denkt?”)

‘De bal doorspelen’
  • Wat denk jij? En jij?
  • Denk jij dat ook?
  • Wie denkt dat ook?
  • Wie denkt wat anders?

Wat zijn goede open vragen?

Vragen die doorgaan op de lijn van de kinderen

“Wat denk jij daarvan?”
“Wat is je conclusie uit het experiment?”

 

Vragen die een nieuw element toevoegen

“En wat gebeurt er dan (denk je) als…?”
“Geven jouw experiment en de tekst nu dezelfde informatie?”

 

Vragen die leerlingen naar nieuwe informatie laten zoeken

“Hoe kunnen we dat te weten komen?”
“Wat staat er in de tekst over landijs en zee-ijs?”

Experiment

Bij opdracht 4 maken de leerlingen in groepjes het schema (oorzaak-gevolgschema of zelfgekozen schema) op de poster af op basis van de informatie die ze hebben gelezen en gevonden in deze les. Ze kijken ook terug naar de eerdere teksten en lessen. Ze combineren in het schema de informatie uit alle lessen.

Foute redeneringen vermijden met oorzaak-gevolgdenken

Oorzaak-gevolg denken is van belang om op systematische wijze nieuwe kennis te vergaren. Leerlingen hebben er veel aan om foute redeneringen op te sporen en te vermijden. Zoals een statistische samenhang of correlatie aanzien voor een verklaring, een opeenvolging van gebeurtenissen zien als een oorzaak-gevolgrelatie, en over het hoofd zien dat meerdere oorzaken betrokken kunnen zijn bij een verschijnsel.

Door ‘in te zoomen’ op een oorzaak-gevolg relatie kan ook weer veel geleerd worden over hoe een oorzaak tot een gevolg leidt, bijvoorbeeld door een niveau lager te kijken naar het verschijnsel. Door steeds de vraag naar het ‘hoe’ te stellen, ontwikkelt de leerling ook een kritische kijk en leert nieuwe vragen te stellen en meerdere niveaus met elkaar te verbinden.

Taalgebruik bij oorzaak-gevolgdenken

Leerlingen gebruiken uit zichzelf vaak niet de termen oorzaak en gevolg. Daarom is het verstandig zinnen te herformuleren met deze termen. Andere signaalwoorden die hierbij passen zijn ‘want’, ‘doordat’, ‘daardoor’, ‘waardoor’, ‘vanwege’.

Daarnaast belang onderscheid te maken in de functievraag (Waartoe gebeurt dit? Wat voor voordeel heeft dit?) en de oorzaakvraag (Waardoor gebeurt dit? Wat veroorzaakt het?).
Beide vragen zijn belang voor begrip maar worden door leerlingen makkelijk door elkaar gehaald, ook doordat het woord ‘waarom’ voor meerdere interpretaties vatbaar is.

Bron: SLO